Toelichting bij Requiem in Koningshoeven 2024

Nieuwe muziek van Jan-Peter de Graaff ontmoet werk van Igor Stravinsky en Daan Manneke


Introitus De profundis – uit Psalmenrequiem (2005) Daan Manneke

Daan Manneke heeft het Psalmenrequiem geschreven in 2005 geschreven op verzoek van Paul Hameleers. Deze vermaarde tenor had om de compositie gevraagd bij het overlijden van zijn zoon Tijs. De gebruikelijke teksten van de Requiemmis heeft Hameleers vervangen door psalmenteksten, die volgens hem evengoed of misschien wel beter binnen de uitvaartliturgie passen. Daan Manneke heeft gekozen voor een bezetting van een vrouwenkwartet (vier stemmen) en een mannenduo (twee stemmen), die in kleine en grote bezetting kunnen worden gezongen. Zij worden in de originele compositie begeleid door een harp, die voor een belangrijk deel colla parte, met de zangstemmen mee, speelt. Voor ons Dies Irae – project is het werk door ondergetekende geïnstrumenteerd voor het blazersensemble, dat Stravinsky in zijn Mass hanteert.

Het intredegezang De profundis clamavi (Uit de diepten heb ik geroepen) is als een passacaglia opgezet: de bassen zingen – vanuit de diepte- een trapsgewijs stijgend ostinato, dat in de loop van de compositie voorzichtig wordt uitgebreid. Hierboven zetten de alten een zich herhalende toon in, als een orgelpunt, waaromheen tenor een zelfstandige melodie tot ontplooiing laten komen. Deze melodie wordt later door alt en sopraan overgenomen.

Kyrie en Gloria – Igor Stravinsky

Igor Stravinsky bezocht in 1942 een boekenantiquariaat in Los Angeles. Hij trof er de partituren van enkele missen van Mozart aan en merkte daar later over op: ‘Terwijl ik deze opera-achtige rococo-zinnelijkheden speelde, wist ik dat ik een eigen mis moest schrijven, maar dan wel een echte’. Met ‘echte’ bedoelde hij waarschijnlijk een werk met een meer zakelijk karakter, dat de liturgische tekst in al zijn helderheid zou kunnen ondersteunen. Een dergelijke objectieve stijl vraagt ook om andere instrumenten dan de strijkers die Mozart gebruikte. Stravinsky vermeed de decoratieve stijl en begon aan het schrijven van een werk dat ‘…zeer koude muziek zou zijn, absoluut koud, die direct tot de geest zou spreken’.

De mis is geschreven voor een ongebruikelijke combinatie van gemengd koor en dubbel blaaskwintet. Aan de ene kant een dubbelrietkwintet: twee hobo’s, Engelse hoorn (althobo) en twee fagotten, aan de andere kant een koperkwintet: twee trompetten en drie trombones. Het Kyrie en Gloria heeft Stravinsky voltooid in 1944, de resterende delen volgden in 1947. De volledige partituur werd gepubliceerd in 1948. Hoewel Stravinsky het werk expliciet voor de eredienst heeft bedoeld, ging het op 27 oktober 1948 niet tijdens een eucharistieviering in première, maar tijdens een concert in het Teatro alla Scala in Milaan.

Het Kyrie bevat tien korte contrasterende episodes voor het volledige koor, begeleid door en in afwisseling met het voltallige ensemble. Opmerkelijk is de verandering van toonsoort en instrumentatie bij elke episode. Modulaties naar ten minste zeven toonsoorten en verschuivende instrumentatie tussen koper- en houtblazers creëren een rijk kleurenpalet. De laatste koorepisode verwijst naar het fragment waarmee het Kyrie is begonnen. Daarmee is de cirkel rond.

Het Gloria begint met een dialoog tussen hobo en trompet; de alten voegen zich bij deze dialoog, de Engelse hoorn neemt de melodie van de trompet over. De muziek klinkt als een recitatief waarin de zang ruimte krijgt voor versnelling en vertraging. De omvang van de melodieën is beperkt, er wordt van enkele tonen gebruik gemaakt, zoals in het gregoriaans. Opmerkelijk zijn de wendingen die naar gregoriaanse neumen lijken te verwijzen. Zo lijkt de altmelodie in de openingszin gebruik te maken van torculus-wendingen (snelle laag-hoog-laag bewegingen). Dit wordt beantwoord door de sopranen met een omkering van het thema van de alt – de gregoriaanse porrectus -, terwijl de fagot de rol van de hobo overneemt. Het koor reageert vanaf Laudamus te met een repeterende akkoordenreeks in een strakke ritmische beweging, een duidelijk contrast met het recitatief. De Domine Deus sectie is weer reciterend: sopraan met twee hobo’s. Vanaf Domine Fili voegt de alt zich in parallelle beweging bij de sopraan, terwijl de Engelse hoorn zich bij de hobo’s voegt. Qui tollis laat een afwisseling horen tussen het vrouwenduo met Miserere nobis in het koor en het voltallige dubbelrietkwintet. Vanaf Quoniam verandert de kleur van de muziek: het koperkwintet voegt zich bij de andere blazers om het vrouwenduo te begeleiden. Het deel eindigt met een tutti-Amen.

Graduale De ventre matris meae – Daan Manneke

In het gezang tussen de lezingen De ventre past Manneke de stempaartechniek toe, de vrouwenstemmen zingen in duo’s afwisselend met duo’s in de mannenstemmen. De twee stemmen van één paar hebben hun eigen melodische beweging: de een heeft een dalend karakter met kleine omvang, de ander stijgt meer en maakt grotere sprongen. Toonladderpassages in tegenbeweging worden gecombineerd met een lange liggende toon of een toonsherhaling, zodat driestemmigheid ontstaat. In de slotzin komen vrouwen- en mannenstemmen samen: gezegend is de mens aan wie God zijn zonden niet aanrekent, een prachtig verstillend slot.

Anthem The dove descending – Igor Stravinsky

The Dove descending op een tekst van T.S. Eliot is gecomponeerd in 1962. Het werk is gemaakt op uitnodiging van Cambridge University Press. Op voorstel van T.S. Eliot gebruikte Stravinsky het vierde deel van ‘Little Gidding’, het laatste deel van de Four Quartets. Deze gedichten heeft Eliot aan het begin van de Tweede Wereldoorlog geschreven.

The dove descending is een seriële compositie. Het werk maakt optimaal gebruik van de vier verschijningsvormen van een thema binnen de kaders van het contrapunt, het theoretisch systeem dat polyfoon componeren mogelijk maakt. De oorspronkelijke vorm van een thema kan zowel achterstevoren (in de kreeftegang) als ondersteboven (de inversie) worden uitgevoerd, én die inversie kan ook weer achterstevoren, in de kreeft, klinken. Op deze wijze spint Stravinsky een lijnenweefsel, dat volledig bepaald wordt door de kracht van het thema in al zijn verwerkingsmogelijkheden. De structuur van dit lijnenweefsel heeft voor de componist grotere prioriteit dan de eventuele welluidendheid van de samenklank. Daarmee sluit deze anthem uitstekend aan bij de muzikaliteit van de Mass.


Effugium (2024)
Jan-Peter de Graaff

Zie deze pagina voor de toelichting op dit werk


Credo – Igor Stravinsky

‘Mijn mis is niet gecomponeerd voor concertuitvoeringen, maar voor gebruik in de kerk. Het is liturgisch en vrijwel zonder versieringen. Bij het maken van een muzikale omlijsting van het Credo wilde ik alleen de tekst op een speciale manier behouden. Men componeert een mars om marcherende mannen te vergemakkelijken, dus met mijn Credo hoop ik een hulpmiddel te bieden voor de tekst. Het Credo is het langste deel. Er is veel om te geloven’.

Om te voorkomen dat het Credo te lang of te complex wordt, komen er geen instrumentale tussenspelen voor. De koorzang gaat ononderbroken verder, waarbij de instrumenten achtergrondkleur leveren. Het volume blijft gedurende het gehele stuk piano, behalve bij drie marcato-passages die de woorden Ecclesiam (kerk)… peccatorum (zondaars)… mortuorum (doden) benadrukken. Aan het eind gaat de muziek abrupt over in een canonisch a cappella-Amen.

Monument voor 2 sopranen, trombone en slagwerk
(2011) – Jan-Peter de Graaff

Monument brengt balans in het Dies Irae-programma. Het plaatst Effugium in het perspectief van de Graaffs eerdere werk, het vormt een fraai contrast met de muziek van Daan Manneke en het resoneert tegen de objectiviteit van Stravinsky’s muziek. Monument beschrijft het verhaal achter het monument dat op Terschelling – De Graaffs geboortegrond – is opgericht voor alle eilanders die zijn overleden op zee. Het standbeeld stelt een vrouw voor die weer en wind trotseert, wachtend tot haar man terugkeert van zee. Gevoelens van eenzaamheid, zilte zeewind, springtij, en alle gedachten die bij familie van vermiste mensen door het hoofd schieten, twijfels, angst maar ook hoop, zijn in de muziek herkenbaar. De eerste stem (sopraan 1) is de vrouw zelf, wachtend op haar man terwijl de tweede stem (sopraan 2) staat voor haar echo, die een eigen leven begint te leiden en een duet start met de eerste stem. Deze tweede stem begint de gedachten achter de woorden te vertolken. Tegen het eind blijft alleen de tweede stem over, om vervolgens ook in de lucht op te lossen. Deze dialoog wordt begeleid en van commentaar voorzien door de wind (Trombone – in de originele versie: Hoorn) en de zee (Grote Trom).

Sanctus & Benedictus – Igor Stravinsky

De hobo’s en trompet kondigen de kort-lang figuur aan het begin van het Sanctus aan; dit wordt gevolgd door een duo, zoals in het Gloria, maar nu van twee tenorstemmen. Het volledige koor neemt vervolgens het kort-lang ritme over, dat op zijn beurt wordt geëchood door de drie trombones. Dit patroon wordt twee keer herhaald, waarbij het slotakkoord subtiele wijzigingen ondergaat. Deze eerste sectie wordt afgesloten met een majestueus tutti. Dan volgt een vierstemmige in langzaam tempo, begeleid door lange tonen in trompet en trombone, uitmondend in een wervelend Hosanna. Hierna ontvouwt zich een rustig en devotionele Benedictus dat met hetzelfde wervelende Hosanna wordt afgesloten.

Pater Noster – Igor Stravinsky

Het Pater Noster van Stravinsky behoort expliciet tot het liturgisch muzikale genre. De eenvoudige akkoorden geven alle ruimte aan de gereciteerde tekst. De muziek roept een serene en contemplatieve sfeer op, gekenmerkt door eigen soort psalmodie, zoals in het gregoriaans, maar bij Stravinsky wel met harmonieën. De componist roept met dit ‘eigen gregoriaans’ een gevoel van spirituele eerbied op, de zachte en transcendente muzikale frases creëren een sfeer van introspectie en meditatie. We voeren eerst de Latijnse versie (1949) uit en eindigen het concert met de oorspronkelijke compositie in het Kerkslavisch (1926).

Agnus Dei – Igor Stravinsky

Het Agnus Dei bestaat uit drie a capella passages voor het koor afgewisseld met het ensemble. In elke herhaling blijven de instrumentale passages ongewijzigd, maar de koorpassage ontwikkelt zich eerst in de hoge stemmen, dan in de lage stemmen en dan in alle stemmen. Het werk eindigt met een ademloos, onopgelost akkoord.

Communio Laetatus sum – Daan Manneke

Het Communiegezang Laetatus sum uit het Psalmenrequiem is gecomponeerd voor twee gemengde koren, die met elkaar in dialoog zijn. De vreugde om het vertrek naar het huis van de Heer komt in deze muziek energiek tot klinken. Ook al bedoelde de psalmist mogelijk iets anders, in de setting van een uitvaart voelt dit als een paradijselijke belofte. In de lofprijzing aan het eind komt de muziek tot rust. Fiat, fiat: moge het zo zijn!

Gregoriaans – In paradisum
Otche Nas – Igor Stravinsky

De uitvaartliturgie wordt afgesloten met de eenvoudige antifoon In paradisum: ‘mogen de engelen u naar het paradijs begeleiden’. Onze ontroering bij de versie van Gabriël Fauré is altijd groot. Vandaag wordt de antifoon gezongen door onze sopraansolist, als horen we een engel die de overledene nar het paradijs uitnodigt, waarna wij alleen nog maar een Onze Vader kunnen stamelen.

Anthony Zielhorst, dirigent
Met dank aan Barry Creasy, Collegium Musicum van Londen