Effugium

Toelichting bij het werk van Jan-Peter de Graaff

Jan-Peter de Graaff plaatst in Effugium (2024) twee werelden tegenover elkaar: het aloude Requiemgezang Dies Irae tegenover het boek Huis Clos (No Exit) van Jean-Paul Sartre, waarin drie mensen elkaars leven tot een hel maken. Het gaat om twee vrouwen, Inez en Estelle en één man wiens naam onbekend blijft. Deze pas gestorven zielen zoeken een uitweg, een vluchtroute, een effugium uit hun dodencel. De Graaff laat de teksten van Sartre in de Engelse vertaling uitvoeren door twee sopranen en een slagwerker. Het koor in Effugium staat symbool voor alle overleden voorgangers en opgestane doden, wachtend op het laatste oordeel. Het instrumentaal ensemble vormt een soort ‘tegenkoor’ dat weerstand biedt tegen de solisten en het koor.

Portret Jan-Peter de Graaff
Jan-Peter de Graaff

Binnen Effugium vertolkt het koor de sequentia Dies Irae, dies illa, de Latijnse tekst, die eeuwenlang deel heeft uitgemaakt van de dodenliturgie. Bij de liturgiehervorming van het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) is de sequentia uit de liturgie verwijderd. De katholieke gemeenschap herkende zich niet meer in het beeld van hel en verdoemenis. De donkere dreigende sfeer moest plaats maken voor een zoektocht naar troost en ontferming.

I It’s those sofas De mezzo-sopraan Estelle maakt zich druk om meubelstukken die zij afschuwelijk vindt. Haar afgrijzen is hoorbaar in de manier waarop ze het woord ’sofas’ zingt. De meubels doen haar denken en een oude tante en ze matchen niet met de kleur van haar jurk. Estelle zingt een a cappella melodie die begeleid wordt door bongo’s en de grote trom. De melodie verloopt grotendeels trapsgewijs, soms in een opeenvolging van tertsen, maar altijd in een context die afwijkt van de grote- en kleine-tertstoonladder. Soms klinkt een passage als een heletoons-toonladder, maar vaker komt octotoniek naar voren.

II Dies Irae, voor gemengd koor, blazersensemble en slagwerksolo begint met een indringend thema in de altpartij. Boven een lang doorklinkende toon in de mannenstemmen klinkt er eerst een stijgende en dan een dalende kleine secunde: di-es i-rae. Dit motief wordt herhaald, gevarieerd en afgerond, waarna de begeleidende mannenstemmen uitwaaieren naar een sonore samenklank, die als een grote drieklank wordt ervaren. De Graaff verwijst met dit thema expliciet naar het Andante tranquillo uit de Muziek voor snaren, slagwerk en celesta van Béla Bartók (1936).

Na de expositie in de altpartij herhalen de bassen het thema, terwijl de rest van het koor een vollere samenklank zingt. Opmerkelijk is de materiaalkeuze van De Graaff. Hij kiest vrij consequent voor het gebruik van octotoniek: de symmetrische opeenvolging van grote en kleine secundes binnen het octaaf, die fraaie samenklanken mogelijk maakt. Hierdoor kan hij aan ene kant een modern klankbeeld realiseren en aan de andere kant rekening houden met de vocale mogelijkheden van de uitvoerenden.

Anthony Zielhorst, Lotte Betts-Dean, Elisabeth Hetherington
vlnr: Anthony Zielhorst, Lotte Betts-Dean, Elisabeth Hetherington – foto Ronald Westland

In vers 2 Quantus tremor horen we opeens een majeur-akkoord. Alle stemmen zingen tegelijkertijd dezelfde tekst, toewerkend naar een herhaling van de Dies irae-tekst met een nieuwe versie van het thema, dat in alle stemmen in verschillende octotonische collecties wordt gezongen. Majestueuze akkoorden sluiten dit gedeelte af, waarna opeens de Requiemtekst klinkt: een grote sprong, gevolgd door een kleine stap terug wordt begeleid door een snel repeterende toonsherhaling. Dan waaiert de klank open: en het eeuwige licht verlichte hen….

III Can’t you keep your mouth shut? In dit deel komt sopraan Inez aan het woord die haar metgezel indringend vraagt om te zwijgen. Inez heeft allerlei kwalificaties voor de opmerkingen van Estelle, maar het belangrijkste is, dat zij niet geconfronteerd wil worden met de angsten van Estelle. Inez uit haar gedachten op nadrukkelijke wijze. Ze wordt begeleid door drie tomtoms en een grote trom, waaraan de bastrombone is toegevoegd. Aan het eind van haar zinnen voegt het ensemble enkele majeur-akkoorden toe. Tegen de tijd dat Inez haar betoog afsluit voegen hobo en Engelse hoorn zich unisono bij haar. Het muzikale verloop van haar inbreng is op sommige plekken dusdanig uit elkaar getrokken, dat zij een hysterischer indruk maakt dan Estelle.

IV Tuba mirum omvat de verzen 3 t/m 6 van de sequentia Dies Irae. Een geprononceerd ritme karakteriseert het Tuba-thema (dat afgeleid is van het Dies Irae-motief). Groots en meeslepend klinkt het: coget omnes ante thronum.

Het vierde vers Mors stupebit wordt gepresenteerd in een eenstemmige octotonische melodie, die van de ene stem naar de andere wordt doorgegeven. In vers 5 Liber scriptus switcht de muziek naar een andere klankwereld, de middeleeuwse modi, die we kennen uit het gregoriaans. De melodie van Liber scriptus wordt door de zangstemmen in parallelle beweging in de lydische modus gezongen en afgesloten in een andere modus, die toewerkt naar een herhaling van Tuba mirum.

In vers 6 Judex ergo bouwt de componist akkoorden op vanuit achtereenvolgende inzetten van de zangstemmen. Dit is een voorbereiding op de afsluitende herneming van het Tuba mirum – gedeelte.

V I have six mirrors in my bedroom. Daar is Estelle weer, nu prominent begeleid door marimba en crotales, dat zijn hoog-klinkende minuscule bekkens, waar zich later één toon (cis”) van het klokkenspel bijvoegt. Estelle zingt over haar leegte: ook al heb je zes spiegels en zie je de volledige inrichting van je slaapkamer, dan nog kijk je dwars door de persoon heen. Ze worstelt met het beeld dat ze van zichzelf heeft. Die worsteling is in de muziek te horen, de melodie kenmerkt zich door grote onrust.

VI Quid sum miser Beide sopranen bezingen hun ellende. Inez start een indrukwekkende klaagmelodie in haar hoge sopraangebied, Estelle antwoordt een kwart lager. Opvallend is de materiaalkeuze: flarden van de melodieën zijn octotonische passages, terugverwijzend naar het Dies Irae-motief uit deel II. Het slagwerk speelt heel rustige gebroken akkoorden van a-mineur, die op één plaats worden onderbroken door E-majeur boven een nog trager bewegende akkoordbreking: d- f – as met aan het slot een wending via dis naar fis. Het slotakkoord met beide sopranen blijft hangen in B-majeur.

VII Rex tremendae begint koninklijk met een stralend G-majeurakkoord. De Graaff combineert het majeurmateriaal even verderop met mineur-akkoorden in de tekst salvas gratis. Kwetsbaar, als gevolg van het subtiele spel van majeur en mineur, klinkt het gebed salva me, fons pietatis. De smeekbede Recordare, gevolgd door het vers Quaerens me, wordt door opeenvolgende koorsolisten uitgevoerd. Zij worden door het ensemble begeleid, terwijl de slagwerker een fraaie solomelodie op de marimba, ingekleurd door de blazers, toevoegt. Dit deel wordt koninklijk afgesloten: Rex tremendae van het begin wordt hernomen en vindt zin apotheose in de baspartij met jubelende bijval in de andere stemmen. De Graaff laat geen misverstand bestaan over de toonsoort: in het ensemble klinkt een volledige cadens naar C als tonica met een rijk gevuld slotakkoord.

VIII Oh dear! My lipstick! Vertwijfeling slaat toe bij Estelle, zonder bril, zonder spiegel kan zij zichzelf niet redden. Inez, die lichtelijk aangeschoten is, maar nog goed in staat een melodie te zingen, stelt voor om spiegel voor haar te zijn. Maar dan moet Estelle haar wel in de ogen kijken, ok al is ze bang om Inez te kwetsen. “Kijk in mijn ogen, wat zie je???……

Konstantyn Napolov, Lotte Betts-Dean, Elisabeth Hetherington
vlnr: Konstantyn Napolov, Lotte Betts-Dean, Elisabeth Hetherington – foto Ronald Westland

Deze indringende dialoog wordt met een rustige ostinate beweging van de marimba begeleid. Hier herkennen we het Dies Irae-motief opnieuw, gevolgd door zijn eigen omkering en daarvan gescheiden door grote dalende sprongen. De Graaff ontwikkelt dit idee verder, terwijl de solisten hun dialoog in alle hevigheid voortzetten. Secundes worden tertsen, tertsen worden sprongen, de spanning wordt in toonhoogte opgevoerd terwijl melodische elementen uit andere delen voorzichtig worden aangeraakt.

IX Juste judex heeft een enorme energie, als gevolg van het hoge tempo en de maatwisselingen die De Graaff toepast. De melodie begint octotonisch, boven een ostinato op f in de fagotten, trombones en marimba, maar maakt al snel de overstap naar een mineurtoonsoort. De enorme energie van dit deel wordt vastgehouden in Ingemisco tamquam reus waar alt en bas het koor aanzetten om in volle klank om clementie te smeken: supplicanti parce Deus. Hierop volgt een scherpe passage die door hoge vrouwenstemmen in combinatie met hobo’s en Engelse hoorn, wordt gedomineerd: Qui Mariam. Vanuit de hoogte waaiert de klank naar beneden uit. Het vervolg klinkt met het a cappella majeurakkoord van Fis hoopvol: mihi quoque spem dedisti. Het mannenkoor neemt nu samen met de lage blazers het initiatief: staccato-akkoorden, Preces meae. In het vijftiende vers Inter oves neemt de altpartij melodisch het voortouw. Dan komt de energie van het begin weer terug.

X Oh! I am there! But so tiny. Na een indrukwekkende slagwerksolo klaagt Estelle verder, dat zij zichzelf niet kan zien. Inez stelt voor te helpen: I’ll be as candid as a looking glass. Als Estelle vraagt aan de slagwerker of dit geklets hem niet verveelt, reageert Inez, dat zij zich over hem geen zorgen hoeft te maken: hij telt niet mee. Hij was rustig begonnen op zijn marimba, reeksen grote secundes en reine kwarten, die langzaam overgaan naar seksten en kleine tertsen. Maar na de venijnige opmerking van Inez klinken er alleen nog maar scherpe grote septiemen.Dan verandert de muziek van karakter: Adagio e sensuale. De dialoog tussen de twee sopranen wordt intiemer, de marimba speelt een uitwaaierend septiemakkoord van E-majeur, de melodieën worden rustiger, octotoniek overheerst. Estelle vindt het gekmakend dat ze zichzelf niet kan zien. Inez brengt rust en ontspanning en verleidt haar haar tot een glimlach. Estelle: heaven knows what it will bring….

XI Confutatis Terwijl de beide solisten zich blijven afvragen wat zij met elkaar aan het doen zijn en zich allerlei schuldgevoelens op de hals halen, becommentariëren sopranen en tenoren uit het koor, ondersteund door het blazersensemble, deze gedachten met een eindeloos doorgaand confutatis maledictis: ‘wanneer de vervloekten uitgestoten zullen zijn’. Alten en bassen zingen de verdoolde zielen van de solisten troost toe met hun tegenmelodie Voca me cum benedictis: ‘nodig mij dan uit bij de gezegenden’. De intensiteit van de waanzin neemt hand over hand toe. Op een gegeven moment heeft de slagwerker er genoeg van. Hij legt iedereen het zwijgen op met de woorden waarmee Inez deel III opende, waarna het koor alleen nog maar kan stamelen: gere curam mihi finis: ‘wil toch voor mijn einde zorgen’.

koor en blazers
foto Ronald Westland

XII Lacrimosa. De klaagzang wordt ingezet door slagwerker en beide sopranen: dalende kleine secundes die het verdriet verklanken, voorzichtig becommentarieerd door koor en blazers. Deze passage wordt door De Graaff op indringende wijze uitgewerkt. Het volledige ensemble, zangers, blazers en slagwerker tillen de melodie naar een nieuw niveau, met een begeleiding die via A-majeur verrassend naar Fis-majeur overgaat. Beide sopranen en koor zingen Huic ergo vanuit dat Fis-groot akkoord gedragen in de richting van Pie Jesu Domine. Dan zijn we afwisselend in B-groot en D-groot: Dona eis requiem, totdat de koorsopranen een rustig stijgende melodie zingen boven G-groot: Amen. Hier begint de slotwending waarin de muziek meer en meer verstilt boven een geleidelijk dalende beweging in bastrombone en fagotten. Deze Lamentopassage begint op fis en daalt een volledig octaaf, waarna het slotakkoord op cis wordt omspeeld. Het koor zingt Amen, de beide sopraansolisten bevestigen dat tenslotte.